Mijn funerair testament

Dit is voor mij een zware en vreugdevolle dag.
Zwaar, aangezien mijn hobby waarin ik ruim 65 jaar vreugde en ook verdriet heb gekend, ten einde loopt. Vreugde, dat heel veel dat ik in die jaren heb kunnen volbrengen, nu in goede handen komt. In goede handen en bewaard voor de toekomst. Dat bewaren voor de toekomst is nodig, hard nodig.

Behalve zuiver wetenschappelijk onderzoek, bevat mijn archief ook gegevens over het tot stand brengen van een museum. Een ideaal dat mij voor ogen stond is voor mij persoonlijk een grote teleurstelling geworden.
In het archief zitten de verslagen, brieven enzovoorts van het museumdrama. Alles voorzien van commentaar, want ieder weet dat vergaderverslagen in de directiekamer zo mooi mogelijk worden samengesteld. De werkelijkheid is helaas anders.
Een goed gedocumenteerde bronnenlijst, behorende bij dit testament, bevat hetgeen zich in werkelijkheid achter de coulissen heeft afgespeeld, zowel in schrift als in geluidsopnamen. Om te voorkomen dat iemand hiervan oneigenlijk gebruik van zou maken, is de zeer uitgebreide bronnenlijst niet publiekelijk, doch veilig in een kluis.
Dit is mede de reden dat er een nieuwe stichting tot stand is gekomen,
Een nieuwe stichting met personen die niet alleen het uitvaartwezen tot op het bot kennen, doch ook door jarenlange omgang voor mij persoonlijk, volledig betrouwbaar zijn.
Dat is in de eerste plaats de voorzitter, de heer Arie Molenaar aan wie ik veel heb te danken. De heer Molenaar is in de uitvaartwereld een uniek persoon. Hetgeen ter wereld nooit is voorgekomen, heeft hij gepresteerd, n.l. in 2 jaar tijds drie koninklijke uitvaarten, die via de televisie de gehele wereld zijn overgegaan. Hij was de man die mij opving toen ik in een dip kwam, hij introduceerde mij in Paleis Noordeinde, en door zijn bemiddeling mocht ik beschikken over een unieke fotoreportage van de Koninklijke Uitvaarten die mijn laatste boek, Thanatos, compleet maakte.
Dan mijn vriend Frank Mutter, funerair jurist. Wij kennen elkaar als tientallen jaren en met moeilijke vragen kan ik altijd bij hem terecht.
Goede, en vooral eerlijke raad heeft men altijd nodig, ook nu.
Het vastleggen van een compleet archief, inclusief het juridisch vastleggen van rechten op foto's, dia's enz. wil in deze dus zegen, dat op alles wat ik heb geschreven en op alle foto's, prenten enz. vanaf nu een streng copyright rust.
Is dit nodig, tot mijn spijt wel.
Het geknoei dat al jaren gaande is in boek en geschrift door personen en instellingen die geen enkele ervaring hebben. Er dient zich een andere generatie aan en de oude, sterk geinteresseerde garde sterft uit of trekt zich terug.
Een landelijk onderzoek zoals in de jaren 1960 heeft plaatsgevonden door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amersfoort en het landelijk onderzoek vanuit de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam, zal wel nooit meer plaatsvinden. Beide onderzoeken bevinden zich in deze stichting.
Als noorderling, opgegroeid in het oosten, sprak ik zowel Gronings, Drents en het Saksisch dialect en al snel het z.g.n. Stadsfries zodat men dacht dat ik uit Leeuwarden kwam.
Door het spreken van iemands taal, vooral in de jaren 1950 en 1960, was dit zeer belangrijk. Zelfs in in die tijd nog zeer gesloten gemeenschappen zoals Urk en Staphorst, kon je hierdoor vertrouwen wekken en uiterst waardevolle inlichtingen verkrijgen. Eerlijke belangstelling en het houden van gedane beloften, opende vaak gesloten deuren.
Had in deze een streng toezien. Dr. Glazema, van de Rijksdienst, zei mij direct al bij het eerste contact, "wat je schrijft moet je kunnen bewijzen, niet van ik had gedacht, zeker weten". Dr. Voskuil, van de Koninklijke Academie, was streng op het gebied van de bibliografie en de noten. Een duidelijke bronnenlijst bepaalde voor hem de betrouwbaarheid van het werk.
Nu, in mijn geval had hij niet te klagen. De bronnenlijst van mijn boek Thanatos bevat 722 nummers.
Spijtig, maar dat is tegenwoordig wel anders.

Over de tegenwoordig vaak overdreven wijze van uiterlijke rouw, ben ik kort. De huidige Wet op de Lijkbezorging geeft heden ten dage een grote speelruimte, als maar aan de wettelijke bepalingen van begraven of cremeren wordt voldaan, is er praktisch alles mogelijk.
Maar en in deze haal ik even prof. Van der Meiden aan in zijn prachtige boek "in de dood kun je niet wonen". Hij schrijft: "in onze dagen duiken er ook steeds nieuwe vormen op van wat ik rouw-bombarie noem".
Hij doelt hiermee op de collectieve verwerking in een overladen stadion dat iets heeft als de massale rouwspelen uit de middeleeuwen, en de carnavalse rouwstoet van wijlen min. Wim Duisenberg. Ieder diertje zijn pleziertje, een heel oud gezegde en je kunt er alleen maar met verbazing naar kijken.
Erger wordt het wanneer een fantasie-stoet in elkaar wordt geflanst zoals dat bij Ramses Shaffy, en deze stoet betiteld wordt als een echte ouderwetse Amsterdamse rouwstoet.
Menige Amsterdammer zal in deze in lachen of in huilen zijn uitgebarsten.
Mijn vrees is dat dit in de toekomst alleen maar erger zal worden, mede door de onzin-publicaties waaraan zelfs zeer gestudeerde personen deelnemen. De moeilijkheid van het overnemen van elkaars fouten maakt, dat er in de toekomst een volkomen vervalst geschiedenisbeeld ontstaat.
De door mij opgenomen lijst is zo groot, dat ik hiervan slechts een enkel voorbeeld kan noemen.

Het boek "tot in de eeuwigheid", is niet alleen onvolledig, het is chaotisch. Wijlen Dr. Willem Drees ligt er niet "tussen de heggetjes" maar rust in een familiegrafkelder op Oud Eik en Duinen in Den Haag.
Het boek "Dodenakkers" is voor 80% samengesteld uit krantenartikelen.
In een door een rijksdienst uitgegeven duur fotoboek geschreven door een Museumdirecteur, "Landschappen van de dood", staat o.a.: "op het graf van Wim Sonneveld staan de tekens van de Vrijmetselarij".  Nu ken ik toevallig de persoon die destijds de uitvaart van Wim Sonneveld heeft verzorgd, pure onzin.
Mijn laatste verhaal in deze is hetgeen in juni 2009 verscheen in een Uitvaart-vakblad. Hierin beschrijft een z.g. actieve volkskundig hoe het voor ruim 100 jaar geleden toeging in een streekdorp op de grens van Groningen en Friesland. Zij vertelt dat er een "dodenhuisje" werd gebouwd op het kerkhof. Dit was nodig om te voorkomen dat de huizen van degenen die het zich niet konden veroorloven hun dode te balsemen, een bron van besmetting zouden worden. De aanspreker droeg een geklede lange jas met goudkleurige knopen en een bolhoed. Zo gaat het verhaal verder!
Een puur onzinverhaal, samengesteld op een volksfeest werd deze deskundige voor de gek gehouden, wat zullen ze hebben gelachen.
In 1907, het jaar waarin dit zich zou afspelen, behoorde deze streek tot een van de armste van Nederland. In deze streek tussen Groningen en Friesland werden in de jaren 1930 de laatste plaggenhutten opgeruimd.
Balsemen was toen nog onbekend. Pas in 1946 kwamen enkele leden van de toenmalige vakbond NCB, tijdens een bezoek aan Engeland in aanraking met het balsemen.
Een door een officiele instantie uitgebracht boekje, geschreven door een patholoog anatoom in ruste, bevat over 102 bladzijden ruim 40 fouten. Verbijsterend is de stelling dat deze medicus gelooft in de wonderbare balseming van Karel de Grote en, na 600 jaar, het ongeschonden lichaam van de heilige Clara in Assisi. Beide balsemingen zijn fabeltjes, doch medisch onmogelijk.
Mijn lijst met dergelijke verhalen is zo groot, dat ik hier een gehele avond mee kan vullen.

Dan is er sinds 2013 een "Funeraire Academie". Prachtig, maar met veel vraagtekens. Geen van de aangegeven geleerde heren zijn in het uitvaartwezen bekend. Wat hebben deze heren voor een praktijkervaring? Wel eens meegelopen in een amfidromische uitvaart? Actief geweest bij een landelijk onderzoek? Mij staat nog altijd voor ogen het volkomen fiasco van prof. Dr. Jan van der Bout te Utrecht die de zaak landelijk wel even zou regelen. Op het eerste congres te Almere over rouwverwerking werd hij genadeloos afgestraft door drs. Jasper Enklaar. Enklaar was in het uitvaartwezen zeer bekend, doch is met alles gestopt. Van de toch zeer aardige professor is nooit meer iets gehoord. Wat het idee betreft van een Funeraire Academie, dat heb ik destijds in 1990 gelanceerd, doch door het toen vele werk is het uitgesteld. Ik had hier liever een man gezien als een Wim Cappers. Wim promoveerde op 1 november 2012 te Amsterdam tot doctor in de letteren op een enorm proefschrift, 2 delen van samen 925 pagina's onder de titel "Aan deze zijde van de dood". Wim heeft verder op alle terreinen van het uitvaartwezen zijn sporen verdiend in geheel Europa. Zo zouden wij nog wel een gehele tijd door kunnen gaan.
U zult begrijpen dat mijn besluit om alles veilig te stellen niet uit de lucht is komen vallen. De gehele museumcollectie is veilig opgeborgen in de stichting "Funerair Erfgoed". Goed beveiligd bezitten wij een zeer kostbare collectie. Onze collectie rouwkoetsen is de grootste in Europa. De zeer vakkundig gerestaureerde vrachtkoets, een "furgeon funebre", die 4 kisten tegelijk kan vervoeren, is nog de enige koets van dit unieke soort in geheel Europa.

Een moeilijk en emotioneel punt in deze is het verhaal betreffende het Nederlands Uitvaart Museum.
In mei 1964 was er een bespreking in het kantoor van de NCB te Den Haag om te komen tot een uitvaartmuseum. Aanwezig waren de heren Anton van Asperen (dir: NCB), Jan Bootsma (Haarlem, bestuurslid), Willem Tap (Bilthoven. bestuurslid), Dr. P. Glazema, (Dir. Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort), prof. dr. Bernet Kempers, (Dir. Ned. Openlucht Museum te Arnhem) en dan mijn persoon. Het idee was om het museum te stichten binnen het Openlucht Museum te Arnhem. Arnhem bezat reeds een behoorlijke rouwcollectie, en met Arnhem had ik al jaren een zeer goede relatie.
Dit was mijn liefste wens.
Door de plotselinge dood van Anton van Asperen en de pensionering van zowel Glazema als Bernet Kempers, ging het geheel als een nachtkaars uit.
Mijn interesse ging onverminderd door, te meer door mijn artikelen in het blad "Het Begrafeniswezen" dat met grote interesse werd gelezen.
Door mijn lidmaatschap van een heden niet meer bestaande vereniging, "de Twentsche Dinkelland Naoberschop", een volkskundige grensoverschrijdende Vereniging, een initiatief van Adriaan Buter, kwam ik in contact met de directeur van het Hamaland Museum te Vreden, dhr. Willem Elling. Het klikte direct en Elling vroeg mij om een gezamenlijk contact betreffende een rouwtentoonstelling in de Euregio.
Op 6 december 1965 ontving ik een brief van de heer Dick Jordaan uit Haaksbergen, de voorzitter van de Oudheid Kamer Twente, dat zowel Dr. Hyzsler als dhr. Hulshof van het Rijksmuseum Twente het onderwerp niet geschikt vonden voor het grote publiek. De beide conservatoren van het museum, de heren Herman Hagens en Zeno Kolks vonden het wel een goed idee, temeer daar de ver. Oudheidkamer beschikte over een grote collectie op rouwgebied. Het zou nog 20 jaar duren voordat het zover kwam.
Tijdens het directieloze tijdperk van het museum Twente in 1987, kreeg ik het voor elkaar om toestemming te krijgen tot het organiseren van een Tentoonstelling maar, het mocht geen geld kosten.
Zocht in deze contact met de directeur van het Amev/Ardanta concern, de heer Theo Teunissen, die enthousiast reageerde. Er volgden enige besprekingen op het hoofdkantoor te Utrecht. Op 26 augustus 1987 een brief betreffende de sponsoring. Dit liep uit op een volledige samenwerking. Alle drukwerk, zoals posters, catalogi enz. werden gratis gedrukt op de persen van de Amev. Alles werd op het P.R. bureau te Utrecht klaargemaakt. Bij de Amev was het een kwestie van nostalgie. Het grote, machtige concern te Utrecht was in 1847 zelf ontstaan uit het begrafenisfonds "Let op Uw Einde". Na een middag aan de telefoon, had ik 's avonds een toezegging van ruim Fl 30.000,-- als sponsoring voor de onkosten en het uitgeven van een boek. De Euregio Raad was enthousiast: de eerste naoorlogse tentoonstelling in twee landen met een prachtig tweetalig boek. Bij de douane kreeg ik het voor elkaar dat alle goederen zonder moeite de grens mochten passeren. De tentoonstelling zowel als het boek kreeg de naam"De Laatste Gang / Der Letzte Gang". De oplage van 3.500 stuks was binnen 3 maanden uitverkocht. Grote vraag, doch een 2e druk was helaas niet mogelijk. De tentoonstelling opende op 18 september 1988 in het Hamaland Museum Vreden, op 9 december 1988 te Enschede en daarna tot 1 juli in het Heimatmuseum te Telgte.
In totaal bezochten ruim 25.000 bezoekers deze tentoonstelling.
Veel, vooral oudere bezoekers kwamen 2 maal en boden soms goederen aan uit familiebezit. Dit was helaas niet mogelijk.
Op 4 april 1989 schreef ik een brief aan het bestuur van de vakbond NCB te Den Haag, of het nu geen tijd werd om over te gaan tot het stichten van een uitvaartmuseum. Op 13 september 1989 ontving ik een positief bericht, en op donderdag 19 oktober was de eerste vergadering in het restaurant Hoog Brabant te Utrecht. Op 22 mei 1990 werd de oprichtingsakte getekend. De heer Karel van der Zwaag uit Heerenveen, mede bestuurslid van de NCB, werd voorzitter.
Op 27 juni 1990 de eerste vergadering en werd besloten het geheel nog even binnenkamers te houden. Op 30 okt. Vergadering Publiciteit en werd op mijn verzoek als voorzitter gekozen de heer Reinier Hopmans uit Norden, al jaren een goede kennis van mij. Reinier Hopmans was journalist en werkte o.a. voor de Gezamenlijke Persdienst te Den Haag. Tijdens deze vergadering werd door de heer Teunissen een bedrag toegezegd van Fl 100.000,--! Om 6 november wordt Õs morgens om 6 uur vanuit Den Haag een persbericht uitgegeven. De reactie was meer dan geweldig.
Pers, radio en TV, alles viel over mij heen. Grote artikelen in de courant tot in het buitenland toe. Leuke interviews en een ruzie voor open microfoon met Marga van Praag in het programma "Met het oog op morgen".
De eerst jaren van de stichting waren prachtig. Een goed bestuur dat als vrienden met elkaar omging. Spijtig was het dat een poging in 1994 om samen te gaan met het Nationaal Rijtuigmuseum te Leek op niets uitliep. Beide musea hadden hiervoor de goede collectie, een kundig directeur en enthousiaste medewerkers. Bij deze bespreking waren de directeur, dhr. Luc Eekhout en ik niet uitgenodigd.
Wanneer deze samenwerking wel was gelukt, was ons een hoop ellende en geld bespaard gebleven. Gelukkig is de verhouding met het museum vriendschappelijk gebleven.
Onder voorzitterschap van Van der Zwaag werd de rouwkoetsencollectie met alle toebehoren gekocht van de familie Verhoeven uit Diever.
Een unieke collectie die tot de mooisten van Nederland behoort.
Voor het betaalde bedrag stond de Koninklijke Facultatieve te Den Haag garant.
Tijdens de grote vak-expositie in de Jaarbeurshallen te Utrecht op 4 oktober 1996 ontving ik uit handen van Prof. Dr. Ben Smalhout de eerste Award in Nederland.
Het ging goed, misschien te goed. Enkele bestuursleden gingen met pensioen en gaven hun zetel op. De enthousiaste vakmensen vielen weg en nieuwe kwamen er voor in de plaats. Personen met dikwijls geen enkele geschiedkundige achtergrond.
Tot grote schrik meldde Karel van der Zwaag ter zelfde tijd dat hij met alles moest stoppen. Er was prostaatkanker geconstateerd, en hij onderging reeds alle behandelingen. Karel stierf op 8 juli 2003 in de leeftijd van 69 jaar. Een nieuwe voorzitter trad aan, veel belovend en vol energie. Helaas liep dit uit op een drama.
Dictatoriaal optreden, binnenkamers zaken regelen en het betrekken van privezaken, zowel in het bedrijf als in de stichting, geven veel spanningen. Het vinden van een goede locatie en het verwerven van sponsorgeld werd steeds moeilijker. Een poging om het geheel te plaatsen in het Nederlands Openlucht Museum te Arnhem, hetgeen altijd mijnbedoeling is geweest, mislukte. Een delegatie van onervaren personen, waarvan enkelen zelfs nog nooit in Arnhem waren geweest. Zelf was ik hier niet bij, tot stomme verbazing van de directeur prof. dr. Jan Vaessen. Ik kende het museum van haver tot gort en was zelfs al 20 jaar buitengewoon medewerker pro Deo. Er werd een onderzoeksbureau ingeschakeld om te ontdekken of samengaan een haalbare kaart was. Ga hier niet verder op in, maar het grapje dat op niets uitliep kostte even Fl 60.000,--!
Vragen werden niet beantwoord en de verhouding werd slechter.
Ontving de gouden speld van de NUVU; werd in Wenen benoemd tot lid ven de stichting "European Funeral Musea" met als voorzitter prof. dr. Reinier Sorries uit Kassel. Mijn vrouw en ik waren eregasten op het jubileum van de Deutsche Bond. Een onvergetelijke dag en avond in het Hilton Hotel in Dusseldorf.
Mijn aanzien steeg, gelijk met de jalousie.
Het werven van sponsorgeld, mede door steeds groter wordende uitgaven, werd steeds moeilijker.
Ingeschakeld werd een mevrouw met een eigen p.r. bureautje die dit wel even netjes zou regelen.
Op een maandag in oktober 1999, een dag dat de regen met bakken uit de lucht viel, was de presentatie in een van de kantoren van de Amev te Utrecht. Niet direct, want er moest nog per expresse iets gebracht worden van een bureau uit Borne. Gepresenteerd werd een systeem dat meestal op grote congressen werd gebruikt en mij niet onbekend was. Dat systeem was in iedere goede kantoorboekhandel te koop.
De tweede verrassing was dat het logo van het museum dat bij de stichting in 1989 door mij was ontworpen, en de kosten door de NUVU waren betaald, moest verdwijnen. Het logo was een gevleugelde zandloper, een eeuwenoud symbool van de tijd die vervliegt tussen dag en nacht en tussen goed en kwaad. Met dit logo waren wij in geheel Europa bekend en erkend. Het moest verdwijnen, het was ouderwets en het stootte af!
Wij moesten modern en duidelijker herkenbaar zijn.
Het nieuwe logo werd gepresenteerd, EEN PINGUIN!
Waarom een Pinguin? Wel, het was een lief dier en het had zo'n mooi Jacquet aan net als een aanspreker.
Ook dit voorstel ging af als een gieter, tot grote teleurstelling van de voorzitter want degene die dit had bedacht, had er zoveel moeite en kosten mee gehad.
In deze was ik weer de kwade hond. Als blikken konden doden had ik hier nu niet gezeten.
Op de terugreis naar Enschede in stromende regen, kwam ik bij Apeldoorn in een file terecht en werd van achteren met grote snelheid op mijn voorganger gedrukt. Auto totaal los en werd per taxi naar Enschede gebracht waar ik 's avonds om 11 uur bij de arts op tafel lag voor het hechten van een beenwond. 's Morgens om 6 uur stond er een leenauto voor de deur en om 7 uur waren mijn vrouw en ik met een wagen vol kleren op weg naar het Openlucht Museum te Arnhem. Ook die dag was alles in stromende regen.
Na verkleed en geschminkt te zijn, vonden de opnamen plaats voor het T.V. programma "Lieve Martine". Martine van Os speelde de rol van de bedroefde weduwe, mijn vrouw voor de troostende buurvrouw en ik was gekleed als een oude dorpstimmerman die de lijkplank kwam brengen.
De volgende dagen was ik kapot. Mijn leeftijd was 77 jaar en een bestuur dat in alles geen vinger uitstak. Was het ondertussen goed zat.
Een goede kennis, volledig thuis in de uitvaartwereld zei tegen mij toen zij dit alles hoorde: "hiervoor zal je gestraft worden".
Hoewel mijn geloof in de mensheid al behoorlijk was gezakt, geloofde ik dat niet, doch 3 weken later werd mij gezegd dat het prachtige blad "De Aanzegger" niet meer zou verschijnen. De reden zou zijn geld, doch ruim 300 betalende abonnees zaten na 10 jaar zonder blad. Dit was het begin van kleine plagerijen. Ik was buiten mijn boekje gegaan en het "vele werk" van het Bureautje nagetrokken. De waarheid was, dat op donderdag tegen 5 uur in de middag het reclamebureau te Borne het verzoek ontving om even iets te maken betreffende sponsorwerving. Het moest wel de maandag er op volgende 's morgens in Utrecht wezen. Het idee van de Pinguin kwam uit een krantenadvertentie van een drankgroothandel van 22 jan. 1998!
Ik heb het bureau bezocht en in het archief zitten de officiele brieven.
Gerrit Komrij zou zeggen: "maak je er niet druk om, domheid is ook een gave Gods". Maar ik had mijn eigen vonnis getekend.
Na enige kleinere plagerijen en tegenwerkingen, werd ik op woensdag 26 juli 2000 te Almere, vlak voor het einde van de vergadering, zonder enige verklaring uit al mijn functies gezet. De aanwezige bestuursleden zaten er bij als etalagepoppen en deden geen mond open. Gesprek was niet mogelijk, de vergadering was gesloten.
Zowel mijn vrouw als meerdere bekenden uit de uitvaartwereld waren het hier totaal niet mee eens. Na veel heen en weer getelefoneer kwam het op 23 nov. 2000 tot een gesprek. Een vervelend en beledigend gesprek waarin mij werd verweten dat ik mij voorstond op mijn bekendheid en kennis.
Ik liep hem voor de voeten en blokkeerde iedere vernieuwing. Terugkeer was onbespreekbaar en voor mij was al een ander benoemd.
Een vervelende bijkomstigheid was, dat een zwaar gestoord en kwaadaardig persoon die zelf niet op de vergadering van de Pinguin was geweest en van het geheel niets begreep, mij ging beschuldigen dat ik het logo wilde stelen.
Er volgden verschillende bedreigingen zonder dat het bestuur, dat hiervan mede op de hoogte was, ingreep.
Was ik in feite van een grote zorg af, voor de voorzitter waren de moeilijkheden al begonnen. Een fusie van de maatschappij waarvan hij directeur was en de veel grotere maatschappij de AVVL, verliep op een zodanige wijze dat er in begin januari 2001 ontslag op staande voet plaatsvond. Geen afscheid, niets. Volgens een van de kantoordames was het gesprek met de leden van de Raad van het Bestuur binnen een half uur afgelopen. De ontslagbrief zit in het archief. Hierover mag ik geen enkele mededeling doen.
Van de scheidende directeur van de AVVL, dhr. Coos Vermeulen, ontving ik een mooie brief waarin hij mij bedankte voor de goede vriendschap en de prettige samenwerking. Als afscheid ontving ik een kristallen bureauklokje.

Was het nu allemaal ellende? Gelukkig niet.
Gesteund door vele echte vrienden en twee sterke vrouwen, drongen de vele nare herinneringen op de achtergrond. Vooral mijn vrouw en onze goede vriendin Gerrie Harmsen, waren mijn steunpilaren.
Verschillende historische rouwstoeten en grote exposities. Gerrie was toen hoofd van de PR van de nieuwe stichting Yarden, en die naam moest er in worden gehamerd. Ruim 12 rouwstoeten van Groningen tot Hoensbroek, met de grootste op zaterdag 3 augustus 2001 te Lelystad, met een lengte van ruim 1.100 meter, en de meeste toeschouwers op zaterdag 4 augustus 2000 te Apeldoorn, volgens politie-opgave ruim 80.000 toeschouwers.
Grote tweedaagse exposities in Jonkerbos te Nijmegen en in Boxtel, hadden ieder ruim 5.000 bezoekers.
Dat is het bezoekersaantal van het museum te Amsterdam nu per jaar!!!
Het door mij samengestelde "Funerair Lexicon", het enige encyclopedisch woordenboek ter wereld over de dood, werd op 30 sept. 2000 gepresenteerd in het Amstel Hotel te Amsterdam. ONVERGETELIJK.
Op 20 december 2013 werd er een contract getekend met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, om het Lexicon te digitaliseren op verzoek van enkele Universiteiten in Nederland en het buitenland.
Zaterdag 26 oktober 2013 ontving ik tijdens een congres te Heerlen van de IFA, uit handen van de president van de Duitse Bond, Dr. Rolf Lichtner, "Die goldene Ehrennadel", als dank voor mijn inzet betreffende de Europese Funeraire geschiedenis.
Op maandag 28 november 2005 werd mijn boek "THANATOS", de geschiedenis van de Laatste Eer, gepresenteerd.
Het was altijd al mijn wens om alles nog eens goed op de rij te zetten en dat zou dan tevens mijn laatste werk zijn. De presentatie vond plaats in de herberg De Hanekamp in het Nederlands Openlucht Museum te Arnhem, dat hiervoor 's avonds de poorten opende en voor ons de tram liet rijden.
Het weer was slecht, koud en natte sneeuw. Toch waren er een kleine honderd personen gekomen, soms van ver.
Er waren twee sprekers; wijlen dr. Piet Al, abt van de Abdij van Berne. Op de persen van die Abdij was het boek gedrukt. De andere spreker was de ons zo bekende prof. dr. Anne van der Meiden. Mijn vriend Arie Molenaar zorgde voor een unieke verrassing. De oplage van het boek was 5.000 stuks, de verkoop liep vlot. De samenwerking met de directie van de drukkerij / uitgeverij, Bert Brouwer en zijn lieve vrouw Anneke, was niet alleen voortreffelijk, het werd eeuwige vriendschap.

Ja, en weer het uitvaartmuseum.
De opvolger van de verdwenen voorzitter kwam voor een moeilijke taak.
De vele fouten en de beschuldigingen kon hij ook niet veranderen.
Er volgden enige goede gesprekken, en mijn terugkeer in het bestuur was voor mij niet relevant, temeer daar ik met enige mij vreemde personen aan tafel kwam te zitten, en met enige oude bestuursleden die mij destijds als een baksteen hadden laten vallen.
Wij spraken af dat mijn vrouw en ik het spel van de opening gingen meespelen, voor een schandaal in de uitvaartwereld hadden wij geen behoefte.
Vergeet niet dat het een branche is waarmee graag de spot wordt gedreven. Zie al enkele krantenartikelen: "doodgravers slaan elkaar het graf in".
Het is goed zo, hetgeen ik U vertelde is het topje van de ijsberg.

Zou in deze graag eindigen met een gedicht uit de 11e eeuw, n.l. het 60ste Couplet uit de Edda, "Het lied van de hoge".

VEE STERFT
VRIENDEN STERVEN
ZEKER STERFT MEN OOK ZELF;
MAAR NIMMER STERFT
EEN NAAM VOL ROEM
VOOR WIE ZICH EEN GOEDE VERWIERF.

(De Edda is een soort boekwerk met gedichten betr. goden en gebruiken in de prehistorie. Het past goed in de studie godsdienstgeschiedenis. Gevonden in de 11e eeuw op IJsland, is het de grootste schat van het Deens Nationaal Museum te Kopenhagen.)

Henk Kok
Op de foto: Henk Kok (Copyright Wim Cappers)

H.L. Kok,
Funerair historicus

Enschede, 16 september 2015